Een belangrijk principe bij het natuurbeheer van graslanden is de graslandfase waarin een grasland zich bevindt. Graslandfases geven een indicatie van hoe productief en soortenrijk een grasland is, en deze twee eigenschappen zijn elkaars tegengestelde. Hoe productiever een grasland namelijk is (dwz. meer opbrengst), hoe minder soorten erin zullen staan. Dat heeft te maken met de invloed van bemesting: meer bemesting = meer opbrengst = minder soorten.
In natuurbeheer is het vaak het doel om een kruidenrijker grasland te ontwikkelen, met meer soorten, meer bloemen en bijgevolg een veel hogere algemene biodiversiteit. Maar ook in paardenweides is het heel nuttig om een meer kruidenrijker grasland te ontwikkelen: opnieuw voor de biodiversiteit, maar daarnaast is een kruidenrijke weide ook veel gezonder voor paarden. Dat komt door de variatie in de verschillende kruiden, waardoor deze veel meer verschillende mineralen bevatten, maar ook omdat vezelrijke grassoorten armer zijn in energie en bijgevolg minder overgewicht en bijgevolg gezondheidsproblemen veroorzaken. Een dieet van arme grassen komt beter overeen met wat een paard in de natuur eet en waarvoor hun spijsverteringsstelsel gemaakt is.
Maar wat zijn deze graslandfases dan precies? Dus, zoals ik zei staat een hogere opbrengst gelijk aan een lagere soortendiversiteit, door een hoge mestinput. We onderscheiden 6 verschillende graslandfases:
- Fase 0: Engels raaigrasland, de naam zegt het al: in deze fase bestaat de weide uit voornamelijk raaigras (de typische groene, energierijke koeienweide). De opbrengst hiervan is heel hoog: vaak wordt er minimum 3x per jaar een mooie hoeveelheid gehooid. Daartegenover staat dat er amper verschillende soorten en dus ook amper biodiversiteit te vinden is in deze weides. Bovendien bevat engels raaigras veel energie, wat goed is voor bijvoorbeeld melkkoeien die eigenlijk topsport leveren, maar voor paarden is dit echt niet gezond.
- Fase 1: Grassenmix, waarbij er verschillende soorten grassen zoals ruwbeemdgras opkomen maar weinig kruiden. De kruiden zijn voornamelijk te vinden in ‘haarden’: plekjes in het grasland waar 1 kruidensoort veel aanwezig is. Er is dus al iets meer diversiteit, de opbrengst is iets lager door minder meststof.
- Fase 2: Dominant stadium, hierin worden 1 of 2 grassoorten dominant. Dit kan gebeuren door in de verkeerde periode te maaien/begrazen, waardoor je niet verder geraakt in de ontwikkeling naar kruidenrijker grasland.
- Fase 3: Gras-kruidenmix, hierbij heb je een mooie ‘mozaïek’ van grassen en kruiden. Er komen meer vezelrijke grassen en de kruiden worden typischer voor het bodemtype. Dit kan namelijk niet in sterk bemeste graslanden, omdat de invloed van de mest groter is dan de invloed van de bodem & hydrologie.
- Fase 4: Bloemrijk grasland, zoals de naam het zegt, komen hier veel verschillende soorten bloemen voor die typisch zijn voor de bodem en het landschap.
- Fase 5: Schraalland, dit is de verst doorgedreven grond waarbij er een heel schraal landschap is waarop niet perse bloemrijke soorten leven, maar vaak wel heel zeldzame soorten. Dit is tegenwoordig heel moeilijk te bereiken in onze landschappen door het overschot aan stikstof, waar deze soorten zeer gevoelig aan zijn.
Zoals hopelijk al ongeveer duidelijk is, zijn fase 3 en 4 vooral de doeltypes als je een kruidenrijke paardenweide wilt. De opbrengst zal dan dus lager zijn dan bij een groene raaigrasweide, maar nog altijd mooi en bovendien is bij deze types het grasland gevarieerd, gezond voor paarden en met een rijke biodiversiteit.
Hoe ontwikkel je dan het grasland tot een kruidenrijke weide? Het basisprincipe daarbij is dat je nutriënten (stikstof) uit het grasland weghaalt. Dat doe je door gras te maaien en af te voeren bij natuurbeheer, of door het gras te gebruiken voor hooi of beweiding. In dat laatste geval is het dus belangrijk om niet de mest van de paarden die er grazen te laten liggen, want dan breng je weer stikstof in de weide. Door het gras altijd van de weide te halen en geen mest toe te voegen, wordt het systeem stilaan armer in nutriënten. En minder stikstof = minder opbrengst = meer soorten. Dit is een proces dat veel tijd nodig heeft, het bereiken van fase 3 of 4 kan 3 tot 10 jaar duren, afhankelijk van hoe sterk het perceel bemest is en welk bodemtype er is.
In een paardenweide moet je daarbij wel oppassen dat het gras geen specifieke tekorten krijgt, want daardoor zal het ook veel suikers opslaan. In mijn mening weegt dat niet op tegen het feit dat er een gevarieerder pallet aan vezelrijkere grassen in de plaats komt, maar bij suikergevoelige paarden kan het beter zijn om om de enkele jaren een bodemanalyse te doen, zodat je tekorten van specifieke mineralen kan aanvullen (zonder daarbij stikstof toe te voegen uiteraard).
Een andere belangrijke factor voor de ontwikkeling is het maai- of begrazingstijdstip: het is belangrijk om te maaien/grazen net voor de grassen die je niet wilt in bloei komen, en net nadat de kruiden die je wel wilt hebben kunnen bloeien. Bij een raaigrasweide is dit in mei al, bij een weide met vezelrijkere grassen en kruiden kan dat beter pas juni of juli zijn. Als de opbrengst daalt, kan het ook beter zijn om maar één keer te maaien/grazen per jaar. In elk geval is het goed om aan de start van het weideseizoen, eerst je rijkste weide te begrazen. Wat logisch is, want daar zal ook het meeste gras op staan (hoogste opbrengst).
Ziezo, ik kan hier nog heel lang over vertellen, maar hopelijk geeft dit al wat meer info over hoe je zelf kan toewerken naar een kruidenrijker grasland! Wil je hier meer over weten? Bekijk dan zeker het boekje ‘Ontwikkelen van kruidenrijk grasland’ van Wim Schippers, hierin staat alles uitgebreid uitgelegd!
Hoe graslandfases helpen om een kruidenrijke weide te creëren